Componist

Elisabeth Jacquet de la Guerre

foto: Publiek domeinfoto: Publiek domein
  1. Componistenchevron right
  2. Elisabeth Jacquet de la Guerre

Wie was Elisabeth Jacquet de la Guerre?

Elisabeth Jacquet de la Guerre was een Franse componist. Ze was een muze van Koning Lodewijk XIV en werd zijn hofcomponist.

Snelle weetjes:

  • Volledige naam: Elisabeth Claude Jacquet de la Guerre
  • Geboren: onbekend
  • Gestorven: 27 juni 1729
  • Getrouwd: Marin de la Guerre
  • Kinderen: een zoontje
  • Bekendste stukken: Les pièces de clavessin, Jeux à l’honneur de la Victoire (ballet), Céphale et Procris (opera) en Te Deum
  • Interessant: is de eerste Franse vrouw die een opera heeft geschreven.

Hoe Elisabeth Jacquet de la Guerre componist werd

Het is niet precies bekend op welke dag Elisabeth Jacquet in Parijs ter wereld kwam, maar ze werd gedoopt op 17 maart 1665. Ze was de dochter van de klavecimbelbouwer en organist Claude Jacquet en diens vrouw Anne de La Touche. Haar vader stamde uit een familie van musici, componisten en instrumentenbouwers, die al vanaf begin zeventiende eeuw furore maakte.

Jacquets grootvader gold als de beste klavecimbelbouwer van zijn tijd en haar vader ontwikkelde een kruising tussen de gangbare Vlaamse en Italiaanse toetsinstrumenten en was maître de clavecin aan de kerk St. Louis-en-l’Ile in Paris.

Van moederszijde was Jacquet verwant aan de gerenommeerde muzikantenfamilie Daquin. Zij kreeg muziek dan ook met de paplepel ingegeven, net als haar broers en zus, die zich eveneens tot bekende musici ontwikkelden. Jacquet was echter de begaafdste: ze speelde en zong niet alleen perfect van blad, maar betoverde haar luisteraars bovendien met indrukwekkende improvisaties op het klavecimbel. Al op haar vierde trad ze op in het Palais de Versailles, waar Koning Lodewijk XIV diep onder de indruk raakte van haar virtuoze spel en zuivere zang.

Hoe koning Lodewijk XIV onder de indruk raakte

Rond haar twaalfde nam de ‘Zonnekoning’ Jacquet op aan zijn hof. Hij plaatste haar onder de hoede van zijn toenmalige maîtresse, Françoise-Athénaïs de Rochechouart, Marquise de Montespan. Die zag erop toe dat Jacquet de best denkbare vervolgopleiding kreeg; de koning kende haar een jaarlijks stipendium toe. Lodewijk brak bovendien met de conventie dat vrouwen niet publiekelijk of aan het hof mochten optreden. Uit dankbaarheid zou ze bijna al haar werken aan hem opdragen.

Koning Lodewijk XIV

Dankzij de steun van koning Lodewijk ontwikkelde Jacquet zich tot een van de belangrijkste toondichters van het hof, die zelfs de gerespecteerde Jean-Baptiste Lully (1632-1687) naar de kroon stak. Zij componeerde niet alleen talloze werken voor klavecimbel, maar schreef op haar negentiende ook een pastorale, een soort mini-opera. Deze werd uitgevoerd in de vertrekken van de kroonprins, die volgens de Mercure galant zou hebben uitgeroepen: "Dit is zonder twijfel erg mooi", waarop hij besloot het stuk nog enkele keren te laten opvoeren.

Ondanks haar innige band met het hof, verliet ze dit toen Lodewijk zijn hofhouding in 1682 definitief verplaatste naar Versailles. Ze behield wel zijn onverminderde steun en zij bleef haar stukken aan hem opdragen. In 1684 trouwde ze met Marin de la Guerre, organist van de Saint-Séverin en eveneens componist. In plaats van haar eigen naam op te offeren, plakte ze die van haar echtgenoot er simpelweg achteraan, om voortaan als Elisabeth Jacquet de la Guerre door het leven te gaan. Ze kregen samen één kind, een jongetje, dat muzikaal al even begaafd bleek als zij, maar op zijn tiende overleed. Ongebruikelijk voor die tijd bleef ze onverminderd componeren en concerten geven.

Elisabeth Jacquet de la Guerre vernieuwend voor haar tijd

In 1687, drie jaar na haar huwelijk met Marin publiceerde ze de bundel Les pièces de clavessin, die pas in de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd teruggevonden. De vier suites doen niet onder voor het werk van Franse klavecimbelgoden als Jean-Philippe Rameau en de verschillende telgen van de Couperin-familie. Opvallend zijn de preludes, die de uitvoerder een grote mate van vrijheid geven. Een maatsoort ontbreekt en, afgezien van enkele gespecificeerde loopjes en melodische passage, staat de muziek grotendeels genoteerd in hele notenwaarden. Jacquet laat de ritmische invulling dus geheel aan de speler, een blijk te meer van haar imposante improvisatietalent.

Ook op andere vlakken wijkt Jacquet in deze bundel af van de gebaande paden. Zo laat zij soms de toonsoort ongewis en varieert ze tussen majeur en mineur – iets waar Schubert twee eeuwen later beroemd mee zou worden. Bovendien schrijft ze voor haar tijd ongebruikelijke harmonische wendingen. In tegenstelling tot veel van haar tijdgenoten, die de Italiaanse muziek verafschuwden vanwege haar vermeende oppervlakkigheid, stond zij juist open voor nieuwe ontwikkelingen. Zij omarmde al vroeg typisch Italiaanse genres als de sonate en de cantate, een soort mini-opera met een afwisseling van recitatieven, aria’s en instrumentale passages.

Om deze inhoud te tonen moet je toestemming geven voor social media cookies.

Elisabeth Jacquet de la Guerre eerste Franse vrouw die opera componeerde

In 1692 componeerde ze het ballet Jeux à l’honneur de la Victoire, ter ere van een door Lodewijk XIV gewonnen veldslag. Drie jaar later schreef ze als eerste Franse vrouw een opera, Céphale et Procris, naar een vertelling uit de Metamorfosen van Ovidius. Dit als ‘ballet héroique’ gepresenteerde vijfdelige werk is qua stijl verwant aan die van de dertig jaar oudere Lully, grondlegger van de Franse opera. Ze bracht echter wel eigen accenten aan. Zo voegde ze strijkers toe aan de aria’s en koos ze voor een rustig slot in plaats van te eindigen met een daverende koorpassage.

De première vond plaats in de Académie Royale, maar was geen succes. Weliswaar roemden sommige vooruitstrevende tijdgenoten haar innovatieve stijl, maar al na enkele voorstellingen werd de opera van het speelplan genomen. Wel werd de Proloog in 1698 nog eens uitgevoerd in Straatsburg, waarschijnlijk dankzij een plaatselijke bewonderaar.

Rond de eeuwwisseling sloeg het noodlot toe: in korte tijd stierven Jacquets vader, haar tienjarige zoontje en haar echtgenoot. Maar in plaats van somber bij de pakken neer te gaan zitten, ging ze nóg intensiever componeren. Zo bracht ze in 1707 een tweede bundel klavecimbelstukken uit. Deze bevatte twee suites, die ‘ook op de viool kunnen worden gespeeld’ en een verzameling van zes sonates voor viool en bas. De publicatie vermeldde trots dat de stukken waren gespeeld voor de koning, die Jacquet had geprezen vanwege haar originaliteit.

Om deze inhoud te tonen moet je toestemming geven voor social media cookies.

Elisabeth Jacquet de la Guerre organiseerde ook huisconcerten, die gretig bezocht werden door de Parijse beau-monde. In 1708 en 1711 publiceerde ze twee bundels met Bijbelse cantates, die een hoogtepunt vormen in haar oeuvre. Waar de vocale muziek van Lully een zekere afstandelijkheid heeft, weet Jacquet feilloos de diepere betekenis van een tekst te treffen. Bijvoorbeeld wanneer Jonas in de gelijknamige cantate de opdracht van God probeert te ontlopen. Geschokt maakt de sopraan grillige intervalsprongen, terwijl het ensemble nerveuze ritmische figuren speelt.

De stijl van Elisabeth Jacquet de la Guerre

Haar stijl is over het algemeen virtuozer dan die van Lully. Haar ritmes zijn levendig, haar harmonische wendingen onverwacht en zangers en instrumentalisten moeten over de nodige flexibiliteit beschikken om haar veeleisende partijen uit te voeren. Een criticus omschreef haar als niet voor niets als "het wonder van onze eeuw".

In 1715, het jaar waarin Lodewijk XIV overleed, verschenen nog drie wereldlijke cantates. Deze droeg ze op aan Max Emmanuel, keurvorst van Beieren. Hij was een groot muziekliefhebber en amateurviolist, die destijds in Frankrijk woonde. Twee jaar later trok Jacquet zich terug uit het openbare muziekleven. In 1721 doorbrak ze haar zelfgekozen isolement en componeerde een Te Deum om te vieren dat de jonge Koning Lodewijk XV was genezen van de pokken. Dit motet voor groot koor is haar enige geestelijke compositie, maar is helaas verloren gegaan. Rond deze tijd verhuisde zij ook naar de Rue de Provaires in de parochie Saint-Eustache. Hier bracht ze de rest van haar leven door in weelde, te oordelen naar haar gedetailleerde testament uit 1726.

Elisabeth Jacquet de La Guerre beroemd in haar tijd

Op 27 juni 1729 overleed Jacquet op 64-jarige leeftijd. Ondanks haar teruggetrokken leven was haar ster nog lang niet verbleekt, getuige de uitvoerige lofzangen bij haar dood. De historicus Titon de Tillet plaatste haar in zijn lexicon Le Parnasse françois op gelijke hoogte met Marin Marais en Richard Delalande, vlak onder Lully. Ter ere van haar nagedachtenis werd zelfs een medaillon met haar beeltenis geslagen; op de achterzijde lezen we de woorden: "Ik heb gewedijverd om de eer met de grootste musici."

Het medaillon met de beeltenis van Elisabeth Jacquet de la Guerre

Quote

Ik heb gewedijverd om de eer met de grootste musici

Elisabeth Jacquet de la Guerre

Haar faam overschreed al snel de landsgrenzen en in 1732 dichtte Johann Gottfried Walther haar in zijn Musikalisches Lexicon zelfs een groter belang toe dan Richard Delalande of François Couperin. Een halve eeuw later noemde John Hawkins haar in zijn General History of the Science and Practice of Music zelfs een van de grootste musici die Frankrijk ooit had voortgebracht.

"Toen hadden ze dus wél van haar gehoord", aldus Andrea van Pol en Rue Milford in hun podcast Nooit van gehoord?!. Tijd om Elisabeth Jacquet de la Guerre uit de hedendaagse vergetelheid te halen!

#7 - Elisabeth Jacquet de la Guerre - Nooit van gehoord?! - Nooit van gehoord?!

Auteur: Thea Derks

Ster advertentie
Ster advertentie