Rebecca Clarke
- Componisten
- Rebecca Clarke
Wie was Rebecca Clarke?
Rebecca Clarke musiceerde met grootheden als Pablo Casals en Yehudi Menuhin, maar moest haar eigen werk soms onder pseudoniem presenteren, omdat ze als vrouwelijke componist niet serieus genomen werd. Inmiddels wordt haar muziek weer wereldwijd gespeeld.
Snelle weetjes:
- Volledige naam: Rebecca Helferich Clarke
- Geboren: 27 augustus 1886, Harrow (Engeland)
- Gestorven: 13 oktober 1979, New York (VS)
- Bekendste stukken: Daybreak for voice and string quartet, Tears, Midsummer Moon
- Interessant: heeft muziek uitgebracht onder het pseudoniem Anthony Trent.
De zware jeugd van Rebecca Clarke
Rebecca Clarke werd op 27 augustus 1886 geboren in Harrow, een plaatsje ten noordoosten van Londen, als oudste van vier kinderen. Haar moeder was Duits, haar gewelddadige vader Amerikaans. "We kregen allemaal met de zweep", schreef Clarke over haar jeugdjaren. Om het minste of geringste barstte hij in woede uit en sloeg zijn kinderen, terwijl moeder Agnes machteloos toekeek en de vrede probeerde te bewaren. Zij speelde "verdienstelijk" piano, hij was "een vurige, maar iets minder dan middelmatige amateurcellist" zoals Clarke in haar memoires optekende.
Vader Joseph stimuleerde zijn gezinsleden om net als hij ook een strijkinstrument te gaan bespelen, zodat ze samen kwartetten konden uitvoeren. Clarke's moeder ging altviool spelen en Clarke zelf bekwaamde zich op de viool, net als haar jongere broer Hans. Volgens de overlevering barstte zij tijdens een uitvoering met haar familieleden eens in huilen uit, geëmotioneerd door de kracht van muziek en de intimiteit van het samen musiceren.
Clarke's vader ondersteunde haar in haar muzikale ambities en gaf haar in 1902 toestemming om naar de Royal Academy of Music te gaan. Ze studeerde er viool bij Hans Wesseley en harmonie bij Percy Miles. Toen die laatste haar na twee jaar een huwelijksaanzoek deed, was haar vader hier zo verbolgen over, dat hij Clarke subiet dwong de opleiding te verlaten. Eenmaal teruggekeerd naar huis, begon Rebecca Clarke liederen en koorwerken te componeren, waarin ze naar eigen zeggen "een toevluchtsoord, een uitlaatklep en tenslotte hartstocht" vond.
Maar het bloed kruipt nu een keer waar het niet gaan kan en in 1908 ging Clarke opnieuw naar het Royal College of Music, ditmaal om compositie te studeren bij Charles Stanford, als zijn eerste vrouwelijke student ooit. Ze volgde tevens contrapunt- en fugalessen bij Frederick Bridge.
Rebecca Clarke de altviolist
Stanford raadde haar aan over te stappen op de altviool. Als altviolist zou ze in een orkest immers "middenin het geluid zitten" en van binnenuit leren begrijpen hoe een symfonieorkest functioneert. Dit bleek een voorzienig advies, want ze zou als altviolist wereldwijd furore maken. Pianist Arthur Rubinstein doopte haar jaren later "de glorieuze Rebecca Clarke". Tijdens haar studie schreef ze ook haar eerste instrumentale werken, zoals Lullaby voor altviool en piano.
Om deze inhoud te tonen moet je toestemming geven voor social media cookies.
De internationale carrière van Rebecca Clarke
Ondertussen werd de thuissituatie er niet beter op. Haar vader mishandelde niet alleen zijn vier kinderen geestelijk en lichamelijk, maar onderhield ook romantische affaires met jonge vrouwen. Toen Clarke hem daar in 1910 op aansprak, gooide hij haar zonder pardon het huis uit. Ze was 24 jaar oud en had slechts twaalf pond op zak; voortaan moest ze dus zelf de kost verdienen. Dat was begin twintigste eeuw bepaald niet makkelijk was voor een dame uit de middenklasse, die geacht werd keurig te trouwen en zich afhankelijk te maken van een echtgenoot.
Ze had echter een sterk en onafhankelijk karakter en besloot carrière te maken als professioneel altviolist. In 1913 werd ze als een van de eerste vrouwen opgenomen in het Queen’s Hall Orchestra van Henry Wood. Toch zou ze vooral als kamermuzikant furore maken. Ze trad op in Groot-Brittannië, Europa en de Verenigde Staten en maakte verschillende wereldtournees als zelfbenoemd ‘altviolist en componist’. Zij ontpopte zich hierbij als baanbrekend pleitbezorgster van de altviool en werd op gelijke voet gesteld met grootheden als William Primrose en Lionel Tertis.
Het pseudoniem Anthony Trent
In 1916 verhuisde ze naar de Verenigde Staten. Daar gooide ze twee jaar later hoge ogen in Carnegie Hall met haar korte Morpheus voor altviool en piano. – Dat ze overigens presenteerde onder het pseudoniem Anthony Trent, een knipoog naar de eerder dat jaar verschenen roman Anthony Trent, Master Criminal van Wyndham Martin.
Zoals ze later herhaalde malen vertelde kreeg uitgerekend het aan Trent toegeschreven Morpheus grote lof van de critici, terwijl haar eigen stukken werden genegeerd. Helemaal waar was dit niet, want juist haar eigen stukken werden wel degelijk geprezen, terwijl Trent er bekaaid vanaf was gekomen. Ze publiceerde uiteindelijk het stuk onder eigen naam en "draaide Anthony Trent officieel en zonder pardon de nek om".
Om deze inhoud te tonen moet je toestemming geven voor social media cookies.
Verbazing om een vrouwelijke componist
Een jaar later stuurde ze haar ambitieuze Sonate voor altviool en piano in voor een anonieme compositiewedstrijd. Deze werd gesponsord door de bekende Amerikaanse pianist en beschermvrouw Elizabeth Sprague Coolidge en de je jury twijfelde tussen twee inzendingen. Clarke won de wedstrijd niet, maar omdat de juryleden dusdanig onder de indruk waren van het tweede stuk besloten ze om ook de naam van deze componist te onthullen. Iedereen was verbaasd...
Je had hun gezichten moeten zien toen ze zagen dat het van een vrouw was!
Critici en publiek reageerden verbaasd en soms zelfs verontwaardigd toen ze hoorden dat de Altvioolsonate niet door een vrouw gecomponeerd was. Sommigen beweerden zelfs dat Clarke het stuk niet geschreven kon hebben en dat haar naam een pseudoniem moest zijn van Ernest Bloch, de winnaar van de wedstrijd. Maar de zure reacties ten spijt werd Clarke dankzij haar Altvioolsonate in 1919 van de ene op de andere dag een internationale sensatie. Zo was Lionel Tertis er als de kippen bij om het stuk uit te voeren. Twee jaar later verscheen de partituur in druk bij de prestigieuze muziekuitgever J. & W. Chester.
Clarke raakte goed bevriend met Elizabeth Coolidge, voor wie ze verschillende werken componeerde. – Minder vanzelfsprekend dan het lijkt, want Coolidge had het niet zo op vrouwelijke componisten; Clarke was de enige die zij ooit steunde. In 1921 won Clarke met haar Pianotrio de tweede prijs tijdens het Elizabeth Sprague Coolidge Berkshire Festival. Ook dit werd al snel op grote schaal uitgevoerd; nog altijd geldt het als een meesterwerk.
Gaandeweg werd Clarke steeds bekender en in 1925 was haar plaats onder "de elite van musici" (uit een artikel van Morning Post) zo stevig gevestigd dat zij de Londense Wigmore Hall kon uitverkopen met een geheel aan haar eigen composities gewijd concert. Op het programma stond ook haar Pianotrio, waarover de Musical Times schreef: "Het heeft een gepassioneerd gevoel in elk onderdeel en zelfs als dit het werk geweest was van een man, zou men spreken van een viriele onderneming."
Om deze inhoud te tonen moet je toestemming geven voor social media cookies.
De strijd van Clarke tegen onzekerheid en vooroordelen
De dood van haar vader in 1920 bracht haar uit evenwicht. Hun verhouding was altijd getroebleerd gebleven en ze worstelde opnieuw met de boodschap die hij haar sinds haar jeugd had ingewreven: dat ze altijd slechte dingen deed, geen liefde waard was, en nooit goed genoeg zou zijn. Deze geïnternaliseerde kritiek kwam haar creativiteit niet ten goede. In 1924 keerde Clarke terug naar Londen, waar ze uitgroeide tot een gevierd altviolist. Ze speelde als solist met dirigenten als George Szell en Pierre Monteux en gaf recitals met beroemdheden als de pianist Myra Hess, de cellist Pablo Casals en de violist Yasha Heifetz. Ze trad bovendien op als solist en als ensemblemusicus in uitzendingen van de BBC, waarvoor ze verschillende opnames maakte. Maar hoewel ze inmiddels ook als componist een behoorlijke naam had opgebouwd, ging ze geleidelijk minder componeren; in de jaren dertig kwam er zelfs zo goed als niets uit haar handen.
Dit was niet alleen te wijten aan haar onzekerheid, maar ook aan de voortdurende scepsis jegens componerende vrouwen. De voortdurende strijd tegen seksistische vooroordelen en het besef dat velen nauwelijks konden accepteren dat een vrouw muziek componeerde, maakten Clarke steeds onzekerder over haar eigen kunnen. Anders dan haar collega Ethel Smyth, die haar eigen composities te vuur en te zwaard verdedigde en zich ook actief inzette voor de emancipatie van vrouwen, reageerde Clarke hierop eerder passief dan assertief. Later zou ze haar creatieve impasse toeschrijven aan een ongelukkige liefdesaffaire. Inderdaad had ze in deze periode een verhouding met de bariton John Goss, die veel van haar liederen in première bracht, maar was getrouwd met een andere vrouw.
Componist Ethel Smyth vechtte tegen de vooroordelen
Componist - Ethel Smyth
Hoe Clarke het componeren op latere leeftijd weer oppakte
Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog keerde ze naar de VS, waar ze afwisselend woonde bij haar twee broers en hun gezinnen. Ze ging weer componeren, maar nam in 1942 een baantje aan als gouvernante, waarmee ze een schamel inkomen verdiende. Datzelfde jaar werd haar Prelude, Allegro en Pastorale voor altviool en klarinet uitgevoerd tijdens een conferentie van de International Society for Contemporary Music. Dit vervulde haar met trots, omdat zij een van de slechts drie vertegenwoordigde Britse componisten was en bovendien de enige vrouw.
In deze periode leerde ze hernieuwd James Friskin kennen, pianodocent aan de Juilliard School of Music. Ze hadden elkaar al ontmoet tijdens haar studietijd aan het Royal College of Music. Ze trouwden in 1944, Rebecca was inmiddels 58 jaar oud. Samen met haar kersverse echtgenoot verhuisde ze naar New York, waar ze af en toe lezingen gaf en radio-uitzendingen maakte over muziek, maar nauwelijks nog componeerde. Haar laatste compositieprojecten omvatten de pianoliederen God Made a Tree (1954) en Down by the Salley Gardens (1955).
Rond haar negentigste erkende ze in een interview het componeren te missen. Ze maakte in deze tijd enkele bewerkingen van vroegere stukken, waaronder Cortège en Tiger, Tiger voor piano solo. Op 13 oktober 1979 overleed Rebecca Clarke, in de gezegende leeftijd van 93 jaar; ze liet zo’n 80 composities na. Ze droeg bij haar overlijden alle rechten over aan haar aangetrouwde achterneef Christopher Johnson, die sinds 2020 ook een website aan het leven en werk van Clarke gewijd heeft.
Podcast Nooit van gehoord?! besteedt aflevering aan Rebecca Clarke
Sinds de jaren '70 werd het werk van Rebecca Clarke weer vaker gespeeld. Toch is haar muziek nog altijd een verborgen schat. Andrea van Pol en Rae Milford, makers van de podcast Nooit van gehoord?!, zetten haar en haar muziek in de spotlight in een aflevering.
Beluister de podcastaflevering - Nooit van gehoord?!
Beluister de hele serie
Nooit van gehoord?!
Amsterdam 26-29 november 2021
Auteur: Thea Derks