Siegfried: een handleiding door de opera
- Klassiek
- Siegfried: een handleiding door de opera
Siegfried is de derde opera in de vierdelige Der Ring des Nibelungen van Richard Wagner. Hier is een uitgebreide synopsis met enkele beschrijvingen van de muziek voor wie niet helemaal of helemaal niet thuis is in het oeuvre van Wagner.
Siegfried vanuit Amsterdam
Aanstaande zaterdag 25 november kun je luisteren naar de opera Siegfried in de NTR ZaterdagMatinee. Je hoort een sterrenkast en het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Karina Canellakis. Op NPO Klassiek zenden we de opera live uit. Je kunt luisteren naar de radio-uitzending, maar ook live de webcast volgen. Vanaf 10:00 uur komen we live vanuit het Concertgebouw.
Lees meer informatie
foto: Hein van Eekert
WAT VOORAF GING
Richard Wagners Der Ring des Nibelungen creëert Richard Wagner een geheel eigen epos waarin hij vrijelijk de mythologie van IJsland, Scandinavië en het Duitse taalgebied naar zijn hand zet. Siegfried is het derde werk in een reeks van vier opera’s. Dit ging aan die opera vooraf:
De Nibelung Alberich eigent zich het goud uit de Rijn toe en smeedt daaruit een ring die hem wereldmacht geeft. Zijn broertje Mime maakt een helm uit het goud, de Tarnhelm, waarmee men van gedaante kan veranderen.
Oppergod Wotan, die over de wereld heerst door middel van zijn speer, moet de reuzen Fasolt en Fafner afbetalen voor het bouwen van de hemelse burcht Walhalla. Hij neemt Alberich met geweld de ring af en eigent zich ook de helm en het goud toe. Heel belangrijk: op dat moment vervloekt Alberich alle dragers van de ring. De vloek zal pas voorbij zijn als de ring bij hem is teruggekeerd.
Erda, de alwetende moedergodin, raadt Wotan aan het goud en de ring aan de reuzen te geven, want ‘alles wat is, eindigt’: de goden gaan hun einde tegemoet. Alberichs vloek werkt: de reus Fafner doodt zijn broer Fasolt en gaat er met de hele schat vandoor. Hebzuchtig als hij is, bewaakt hij zijn goud in de gedaante van een draak.
Wotan probeert intussen de ondergang van de wereld af te wenden. Hij verwekt bij Erda negen Walküren, die hem moeten helpen met het naar het Walhalla brengen van gevallen helden, om zo een hemels leger te vormen.
Bij een aardse vrouw wordt hij vader van Siegmund en Sieglinde, die elkaar in de liefde vinden, hoewel Sieglinde al vergeven is aan Hunding.
Intussen eist Wotans echtgenote Fricka, die zich vernederd voelt door de buitenechtelijke escapades van haar man, dat Wotan zich afzijdig houdt van het geslacht dat hij op aarde heeft verwekt. Wotan zweert daartoe een eed.
Daarom laat hij Siegmund doden door diens vijand Hunding. Wotan slaat het zwaard Notung, dat hij voor Siegmund bestemd had, in stukken met zijn speer. Wotans dochter Brünnhilde, niet gebonden door een eed, redt echter Sieglinde. Daarvoor wordt ze door Wotan bestraft: ze wordt te slapen gelegd op een bergtop omring door vuur. Alleen hij die de speer van Wotan niet vreest, zal door het vuur kunnen gaan om Brünnhilde te wekken. Vanaf dan zal ze een sterfelijke vrouw zijn.
Sieglinde vlucht intussen met het gebroken zwaard Notung naar het woud waar Fafner het goud bewaakt. Daar treft ze Mime, de dwerg, en baart ze Siegmunds zoon, Siegfried. Ze sterft meteen daarna. De eerste akte begint zo’n zestien tot achttien jaar later.
foto: Hein van Eekert
Mime
EERSTE AKTE
In de eerste akte maken we kennis met Mime, Siegfried en de Wanderer.
Scene 1
Een paukenroffel en lage blaasinstrumenten voeren ons naar een lugubere plek: het woud waar de draak Fafner rondwaart en meer precies naar een smidse, vanwaar de dwerg Mime hoopt ooit de wereldmacht te verweven.
Een herhaald, ietwat dreunend motiefje laat ons horen dat Mime een Nibelung is, een dwerg die graag met de hamer op het aambeeld tikt. We horen ook al even een koperblazer die ons herinnert aan het zwaard Notung dat moeten worden gesmeed.
En dan wordt het gehamer in het orkest vergezeld door echt gehamer: de dwerg Mime beklaagt zich erover dat geen van zijn gesmede zwaarden sterk genoeg is voor Siegfried. Alleen het zwaard Notung is sterk genoeg voor Siegfried, maar Mime krijgt het zwaard niet aan elkaar gesmeed.
Dan refereert Mime aan de draak Fafner, die de goudschat bewaakt. Mime imiteert met lage stem het imposante stemgeluid van de tot draak geworden reus. We horen de tuba’s het motief voor Fafner spelen.
Dan verraadt Mime zijn idee: Siegfried moet voor Mime de draak Fafner doden en de schat veroveren. Maar Mime krijgt Notung niet aan elkaar gesmeed. We begrijpen nu dat Mime Siegfried alleen maar opvoedt als zijn vechtmachine. Terwijl Mime verder zingt, verandert er iets in het orkest.
“Hoihoooooo!” Siegfried valt, lachend tot aan een hoge c, de smidse binnen. Met een beer, die hij overigens snel weer laat ontsnappen. We horen het verschil tussen het afgekapte gemopper van Mime en de wat langere lijnen die Siegfried zingt: hij is de jonge held. De held breekt weer een zwaard van Mime met blote handen in tweeën. Siegfrieds puberale woede uit zich in dalende figuurtjes in de koperblazers.
Mime gaat nu zielig doen: papa doet toch altijd het beste voor zijn kind? Siegfried blijft doof voor Mimes pogingen om lieflijk te zingen. Mime doet een tweede poging om de sympathie te winnen. Hij zingt een ariaatje in vroeg negentiende-eeuwse Duitse stijl om te laten horen hoe goed hij steeds voor Siegfried heeft gezorgd…
Heeft hij succes? Siegfrieds zang neemt een aimabele toon aan, maar niet voor lang: we zijn al snel weer terug bij af. “Je hebt me nooit geleerd hoe ik het met jou moet uithouden!” roept hij. Hij begint – zo herkenbaar – de toon van opvoeder te imiteren. En dan komt een oprechte vraag: “Je lijkt niet op mij. Waarom kom ik dan steeds bij je terug?”
Als Mime, andermaal terug in lieflijke modus, vergelijkt hen beiden met de dieren en hun ouders. Terwijl we in het orkest steeds meer een schildering van de natuur – compleet met fluitende vogeltjes - horen, vraagt Siegfried zich af waarom, als Mime zijn vader is, hij niet op zijn vader lijkt. En waar is Mimes vrouwtje, dat hij graag moeder zou willen noemen.
Terwijl de onrust in het orkest weer toeneemt, ontstaat er weer ruzie tussen Siegfried en Mime. Als het dan weer stiller wordt en Siegfried bedaart, vertelt Mime, voor het grootste deel begeleid door een enkel blaasinstrument, het verhaal van de aankomst van Sieglinde, Siegfrieds moeder, bij zijn smidse. Hij vertelt hoe hij haar hielp het kind te baren, waarna ze stierf.
Dat maakt indruk op Siegfried en daarom vertelt Mime verder, waarbij hij zijn verhaal vermengt met frasen uit zijn zielige ariaatje, nu Siegfried er zeker van is dat Mime zijn vader niet is en Mime zijn eigen rol in de opvoeding de nadruk wil geven. Mime beweert de naam van Siegfrieds vader niet te weten. Wel toont hij de stukken van het zwaard Notung.
De muziek wordt energiek en gedreven, als Siegfried Mime aanspoort het zwaard Notung te smeden: dan zal Siegfried voor altijd weg gaan, als vrije man die Mime nooit zal hoeven terugzien.
Met zijn muziek verdwijnt Siegfried het bos in.
foto: Hein van Eekert
De Wanderer
Terwijl Mime zich gekweld afvraagt, hoe hij Siegfried bij zich zal kunnen houden en vooral hoe hij het zwaard gaat smeden, laten plechtige tonen horen dat een bijzondere gast binnenkomt. Mime herkent deze Wanderer (Zwerver) niet: het is oppergod Wodan. Met een grote hoed die over zijn ontbrekende oog hangt, is hij moeilijk herkenbaar.
Wotan is niet zonder reden naar het hol van Mime gekomen. Ook hij vindt het tijd dat Siegfried in actie komt en Fafner gaat doden. Wotan is echter aan een eed gebonden: hij mag de zoon van Siegmund niet actief helpen. Daarom gaat hij een raadselspel met Mime aan. Hij hoopt dat Mime hem zal vragen wie bij machte is het zwaard Notung aan elkaar te smeden, maar dat doet Mime niet. Daarom vraagt hij of hij Mime ook vragen mag stellen. Als Mime het antwoord op de vraag ‘Wie is bij machte het zwaard te smeden?’ niet weet, wordt Wotan door het spel gedwongen het juiste antwoord te geven, opdat het Mime het wél weet: ‘Iemand die het bang zijn niet kent.’ Dat is Siegfried. En zo kan, zonder directe inmenging van Wotan, het zwaard gesmeed worden en kan Siegfried Fafner gaan doden en zich de Ring toe-eigenen. Wotan heeft niemand dit weetje opgedrongen: het is hem gevraagd door Mime. Omdat Mime en de Wanderer gewed hebben om hun respectievelijke hoofden, mag de Wanderer Mime nu doden, maar die gunst laat hij aan degene zonder vrees.
Scene 2
Op de gedragen muziek komt de Wanderer binnen: hij is onverstoorbaar, vele malen wijzer dan Mime en daardoor een zee van rust en autoriteit. Mime is niet gelukkig met de binnenkomst van de vreemdeling en reageert geagiteerd: we horen onrustige strijkers en houtblazers tegenover het sonore koper van de Wanderer.
De structuur van de muziek is nu zo dat bij het stellen van de zes vragen steeds dezelfde melodie terugkeert, terwijl in het antwoord allerlei motieven uit de eerdere opera’s de revue passeren.
Mime stelt idioot simpele vragen, maar het zijn vragen die ons toehoorders allerlei informatie geven over de voorgeschiedenis. vraagt wie er onder de aarde wonen: de Wanderer antwoordt correct. “Het zijn de Nibelungen.” Terwijl de Wanderer ons van alles verteld over het dwergenvolk en zijn leider Alberich, horen we de door Wagner gecomponeerde muziek voor de Nibelungen.
Hetzelfde gebeurt wanneer Mime vraagt wie er op de rug van de aarde wonen. Antwoord: de reuzen. En alweer krijgen we hun muziek te horen.
Mime meent dat de Wanderer niet weet welk geslacht er op wolkenhoogte woont. De glorieuze Walhalla-muziek weerklinkt terwijl de Wanderer een portret schildert van de ‘lichtelven’ (Licht-Alben) en hun leider ‘Licht-Alberich’, genaamd Wotan, alsof hij er zelf geweest is. Zijn beschrijving van Wotans speer, die hij nu zelf in zijn hand heeft, zou Mime toch een idee moeten geven over wie hij is: als hij hem per ongeluk tegen de grond slaat, weerklinkt onweer.
Mime wil de Wanderer nu wegsturen, maar die verwijt Mime dat hij hem niet iets heeft gevraagd wat hij zelf niet wist.
In muzikaal opzicht continueren we nu de structuur van de vraagmelodie, afgewisseld met de muzikaal veel meer versierde en geïllustreerde antwoorden.
De eerste twee vragen van de Wanderer leveren meer informatie op over het verhaal tot nu toe. Terwijl we de liefdesmuziek van Siegmund en Sieglinde klinkt, vraagt de Wanderer welk geslacht Wotan het meest dierbaar was en wat hij alsnog zo slecht behandeld heeft.
Enthousiast vertelt Mime over de tweeling Siegmund en Sieglinde en hun zoon Siegfried. Als de Wanderer naar het zwaard vraagt, weet Mime ook het antwoord: Notung. Op de vraag wie het moet smeden, raakt Mime in paniek, terwijl we de muziek horen die klonk toen Siegfried de smidse in- en uitging.
De Wanderer verwijt Mime dat hij domme vragen stelde. Hij heeft het hoofd van Mime gewonnen, maar de beschikking over dat hoofd schenkt hij aan wie het vrezen niet kent. Daarna verdwijnt hij.
Terwijl muziek weerklinkt als van een opflakkerend vuur, staart Mime naar buiten: het licht van de zon verblindt hem en terwijl de muziek sterk steeds intenser wordt, krijgt hij een visioen van de draak Fafner, die hem achterna zit.
foto: Hein van Eekert
Siegfried smeedt het zwaard
Scene 3
In deze scene zal het zwaard Notung gesmeed worden. Siegfried zingt daarbij twee liederen: een langzamer lied tijdens het smelten van het metaal en het gieten van het zwaard en een sneller lied bij het hameren op het nieuwe zwaard.
De muziek lijkt 180 graden te draaien als Siegfried weer aan komt stormen, benieuwd of het zwaard Notung nu al gesmeed is.
Mime probeert Siegfried nu het vrezen bij het te brengen (we horen de violen in het orkest sidderen), maar slaagt daar met zijn griezelige verhalen over Fafner niet echt in. Siegfried denkt intussen dat het bang zijn een plezierige lichamelijke sensatie oplevert.
Mime heeft een beter idee: hij kent een draak genaamd Fafner. Hem zal het lukken om Siegfried het vrezen bij te brengen. Siegfried wil intussen weten hoe het met het zwaard zit. Als Mime zegt het niet te hebben kunnen smeden, begint hij er zelf aan.
Mime kijkt met enige bewondering toe hoe Siegfried begint te smeden zonder daar veel lichamelijke inspanning bij te voelen. Tegelijkertijd vraagt hij zich af hoe het zal aflopen als Siegfried daadwerkelijk bang wordt van Fafner.
Mime geeft Siegfried de naam van het zwaard dat hij aan het smeden is: Notung.
Siegfried begint een langzaam smeedlied te zingen van drie strofen: hij beschrijft wat hij aan het doen is, terwijl de de strijkers en koperblazers hem heroïsch omspelen. Hij smeedt het zwaard weer aaneen.
Mime smeedt intussen een plan: hij zal Siegfried na het doden van Fafner om zeep helpen met een gifdrank.
Siegfried begint aan een tweede, meer beweeglijk en sneller smeedlied, waarbij het slaan op het metaal van het zwaard met de hamer zijn lied van ritme voorziet. Terwijl Mime zich langzaam maar zeker begint te verheugen op het doden van Siegfried, het verkrijgen van de ring en het daarop volgende koningschap over de Nibelungen, maakt Siegfried zijn zwaard met hamerslagen gebruiksklaar.
Mimes brouwen van de gifdrank en het smeden van het zwaard door Siegfried lopen gelijk op: als Mime het toppunt van zijn machtsextase bereikt – het orkest speelt nu op volle sterkte – hakt Siegfried met zijn nieuwe zwaard Mime’s aambeeld in tweeën.
foto: Hein van Eekert
Alberich en de Wanderer
TWEEDE AKTE
Het begin van de tweede akte lijkt muzikaal op het begin van de eerste akte. We zijn in hetzelfde woud, maar nu nóg dichter bij het hol van Fafner, namelijk er vlak voor. Het Nibelungengehamer is niet meer te horen, maar we horen de muziek van Fafner, afgewisseld met een motief dat de vernietigingszucht van de Nibelungen Alberich verbeeldt.
Scène 1En daar staat Alberich, wakend bij Neidhöhle, het Haathol, het hol van Fafner de draak: zíjn goud, zijn helm en voor alles zijn ring bevinden zich in dat hol. Hij kan er zich niet van losmaken.
In de muziek licht iets op: Alberich denkt dat de dag begint, maar het is de Wanderer. We horen het motief van Walhalla als maanlicht het gezicht van de Wanderer verlicht. Alberich, van wie de ring door Wotan is gestolen, probeert de Wanderer weg te halen: heeft hij al niet genoeg ellende veroorzaakt? Hij heeft Alberichs schat gebruikt om zijn burcht te bouwen. Hij mag die schat nu niet nog eens terug roven van Fafner.
De Wanderer antwoordt – zijn muziek klinkt rustiger dan die van Alberich: hij komt alleen maar om te kijken. Hij heeft geen overeenkomsten gesneden in zijn speer met Alberich. Hij heeft hem er alleen maar mee bedwongen.
Alberich denkt dat Wotan bang is: Fafner is als bezitter van de ring onderworpen aan Alberichs vloek en zal sterven. En als hij zelf de ring weer heeft, zal hij hem, in tegenstelling tot Fafner, daadwerkelijk gebruiken en Wotan onderwerpen. Wotan is de hoeder van helden: komt er misschien een door hem opgevoede held om Fafner te doden?
De Wanderer verwijst Alberich kalm naar Mime, Alberichs broer. Die komt straks hier met een jonge held, die niets weet van de ring. Mime zelf wel. De Wanderer schildert de situatie zo dat het lijkst alsof alleen de twee Nibelungen willen strijden om het bezit van het goud.
De Wanderer wekt Fafner voor Alberich. Terwijl we in de pauken en de blazers Fafners motief horen, ontwaakt Fafner. De Wanderer waarschuwt hem voor de komst van Siegfried. Alberich roept dat Siegfried alleen de ring wil hebben. Als Alberich hem van Fafner als beloning krijgen zou, mag Fafner de rest van het goud houden. Maar Fafner, zingend in dreigend lage bastonen, wil Siegfried opeten en verder slapen.
We horen de langzame stijgende en dalende muziek van oermoeder Erda, als de Wanderer Alberich waarschuwt: alles gebeurt zoals het moet gebeuren; je kunt niets veranderen.
Terwijl de muziek weer beweeglijker wordt, verdwijnt de Wanderer op zijn paard in het woud. Over de muziek waarmee hij ooit de ring vervloekte, voorspelt Alberich dat hij de ondergang van de goden nog zal meemaken. Als Alberich zich verschuilt tussen de rotsen, blijft alleen de muziek van Fafner nog over…
foto: Hein van Eekert
Siegfried en Fafner
Scene 2
….totdat hoorngeschal het smeedlied van Siegfried speelt. En daar verschijnt hij, met Mime. Mime probeert hem voor de draak te waarschuwen, maar heeft daar andermaal geen succes mee en ook niet met liefdevol bedoelde opmerkingen aan Siegfrieds adres. Hij geeft Siegfried instructies over hoe Fafner te doden: als het middag wordt, zal Fafner willen drinken bij de beek.
Siegfried hoopt dat Fafner dan Mime op zal eten. Daarna zal hij hem doden.
Onverstoord belooft Mime hem een frisse drank na de strijd. Zachtjes spreekt hij de hoop uit dat Mime en Siegfried elkaar zullen doden.
En zodra Mime vertrekt in het duistere woud, heeft Siegfried de gelegenheid te ontspannen en de schoonheid van het woud in zich op te nemen. Die is meteen hoorbaar in de muziek.
Trillende violen verbeelden het ruisen van de wind tussen de bladeren en we horen als het ware de zon schijnen in de lomere melodie van de lagere strijkers. Dat alles terwijl Siegfried zichzelf vragen stelt: eindelijk leren we hem van een andere kant kennen, terwijl hij fantaseert over hoe zijn vader eruit zou hebben gezien. Of zijn moeder... Siegfried, die nog nooit een mensenvrouw heeft gezien, kan zich daar helemaal geen voorstelling bij maken. En waarom sterven mensenvrouwen aan de geboorte van hun zonen?
De vogels laten zich nu horen. Siegfried vraagt zich af wat de vogels zeggen: misschien iets over zijn moeder? Hij zegt ooit een hobbelende dwerg te hebben gekend – Siegfried praat al over Mime in de verleden tijd - die beweerde met vogels te kunnen praten. Met een riet, waaruit hij een instrumentje snijdt, probeert Siegfried te communiceren.
Maar – en dat kunnen we heel goed horen – dat lukt niet. En weer niet.
Misschien brengt Siegfrieds hoorn wel uitkomst! Dan komt er misschien een leuke kompaan? Enthousiast begint Siegfried te spelen. Onder zijn spel horen we echter plotseling de onheilspellende klanken van Fafners muziek: die opent een oog, nog een en richt zich langzaam op. Is daar iemand?
Siegfried is blij met het resultaat van zijn spel: een sprekend dier. Siegfried kent geen vrees: de muziek is onheilspellend, maar hij blijft onverstoorbaar opgewekt. Als Fafner dreigt hem op te eten, denkt Siegfried dat het beter is als Fafner sterft.
Als Fafner tijdens het gevecht zijn borst zichtbaar maakt voor Siegfried, stoot die zijn zwaard daarin.
De stervende Fafner vraagt wie die jongeling is, die niet zo slim lijkt te zijn, maar die hem wel de doodslag heeft toegebracht. Op de muziek die Wagner voor de reuzen componeerde, vertelt Fafner dat hij nu net als zijn broer Fasolt dood is. Fafner heeft zijn broer gedood omwille van vervloekt goud. Fafner, de laatste reus, is nu door een blonde knaap vermoord.
Fafner waarschuwt Siegfried voor degene die hem aanzette tot deze moord: die zal nu proberen Siegfried te doden. Siegfried noemt zijn naam, in de hoop dat Fafner hem over hemzelf kan vertellen, maar Fafner sterft na het herhalen van de naam.
Siegfried trekt het zwaard uit Fafners borst: het bloed van de draak brandt op zijn hand. Hij brengt die naar zijn mond en verstaat dan plotseling wat de vogels, die in het orkest nu weer kwinkeleren, hem vertellen. Een vogeltje begint te zingen. Als toehoorder luisteren we mee via Siegfrieds gedachten, want ook wij verstaan het vogeltje, dat zingt als een sopraan: neem de Tarnhelm en de ring uit de schat mee… De Tarnhelm zal je helpen en met de ring word je een wereldheerser… Siegfried verdwijnt in het drakenhol.
foto: Hein van Eekert
Siegfried en het woudvogeltje
Scène 3
Als hij weg is, gaat de muziek hobbelen in de houtblazers: Mime springt tevoorschijn, maar ook Alberich is er weer. De twee broers krijgen ruzie over wie de ring en de Tarnhelm mag hebben. Mime is de smid die de Tarnhelm heeft gemaakt en Siegfried heeft in zijn opdracht de draak gedood. Alberich ziet zichzelf als de heer en meester van beide. De hoekige muziek zorgt dat de twee Nibelungen bijna tegen elkaar gaan schreeuwen, terwijl ze elkaar proberen te beliegen en om de tuin te leiden. Mime is er zeker van dat hij de ring zal krijgen, maar Alberich zegt dat de ring alleen aan zijn meester toebehoort: hijzelf.
En dan verschijnt Siegfried, met de helm en de ring… Hij heeft geen idee wat te doen met die twee dingen en is teleurgesteld dat hij nog steeds niet weet wat vrees is. De natuurmuziek zwelt weer aan. Het vogeltje waarschuwt hem voor Mime. Siegfried moet goed naar zijn vleiende woorden luisteren, dan hoort hij wat de dwerg werkelijk bedoelt.
Mime spreekt Siegfried aan: zijn vleiende woorden worden ondersteund door het strijkorkest, terwijl een passage voor de fluit nog wijst op de waarschuwing van het vogeltje. In zijn antwoorden wordt Siegfried krachtig ondersteund door de koperblazers.
De ware aard van Mimes woorden – hij wil Siegfried vermoorden – komt steeds meer naar voren tussen de lieve opmerkingen die Mime denkt te maken. Hij begrijpt niet dat Siegfried reageert op de hatelijke opmerkingen die hij steeds meent te verbergen. Zijn zielige liedje uit het eerste bedrijf ondersteunt zijn poging om Siegfried te laten drinken van zijn gifdrank. Mime wordt daarbij een beetje te zeker van zijn zaak, begint sneller te praten en te giechelen. Waarom begrijpt Siegfried hem niet? “Ik wil het kind alleen maar de kop af slaan.”
Nu komt tot uiting wat de Wanderer in de vorige akte zei: ik geef het hoofd van Mime aan de man die het vrezen niet kent. Die man, Siegfried, heeft genoeg van de dwerg en doodt hem in een opwelling van ergernis. Van tussen de rotsen klinkt Alberichs triomfantelijke lach, die klinkt als het gehamer van de Nibelungen op hun aambeelden.
Siegfried legt het lichaam van Mime op de schat en blokkeert de ingang van het drakenhol met het lichaam van de dode Fafner. Hij rust uit in de hete middagzon en vindt schaduw onder een lindenboom. Alweer stelt hij zichzelf vragen: wie zijn zijn ouders? Waarom is hij zo alleen en zonder vrienden?
Het woudvogeltje is een handig wezen voor Wotan/de Wanderer, want het diertje geeft allerlei informatie die de oppergod niet aan Siegfried door mag geven. Nu ook weer: weet de eenzame Siegfried wel dat er een mooie vrouw ligt te slapen op een rots, omgeven door vuur? Siegfried laat het zich geen twee keer zeggen: hij laat zich door het vogeltje naar de rots leiden.
foto: Hein van Eekert
DERDE AKTE
In de derde akte, jaren na aanvang van de compositie voltooid en met een grote tussenpauze sinds akte twee, wordt de komst van een nieuwe wereldorde vastgelegd: de Wanderer bereidt zich voor op het einde van de macht van de goden, dat hij niet langer vreest. De muziek van Wagner heeft zich ook doorontwikkeld en klinkt naar die nieuwe wereld.
Eerst probeert de Wanderer nog goede raad te vragen aan Erda, maar als die hem verteld dat hij zichzelf heeft verloochend door Brünnhilde te straffen, maakt hij een einde aan haar wetende macht.
Vervolgens plaatst hij zichzelf buiten spel, door Siegfried te testen: als die hem niet vreest, is hij de man om Brünnhilde te redden uit haar eeuwige slaap. Siegfried breekt de speer van de Wanderer, waarop alle verdragen staan die hij ooit gesloten heeft. Daarmee is zijn macht ten einde. Nu is het nog aan Siegfried om te ontdekken wat een vrouw is…
Scène 1
De derde akte speelt zich dan af op de rots waar Brünnhilde ligt te slapen, omgeven door vuur.
Als de akte begint, is er een zware onweerstorm bezig. Muzikaal verwerkt Wagner hier allemaal motieven uit de eerdere opera’s in een inleiding, waardoor grote liefhebbers van Der Ring des Nibelungen de Walküren, Alberich, Erda en de Wanderer muzikaal voorbij horen komen. Er zitten wat jaren tussen de compositie van de vorige akte en deze en dat is te horen: Wagner componeert een nog kleurrijkere en meer gecompliceerde orkestpartij.
Daarbij maken de karakters steeds minder gebruik van een muzikale conversatiestijl in korte muzikale vormen, waarbij het orkest soms even ophoudt of met slechts weinig instrumenten ondersteunt. Er ligt – zeker onder de eerste twee scènes, een rijk muzikaal tapijt. De smidse van Mime is nu ver weg.
foto: Hein van Eekert
Erda en de Wanderer
De Wanderer wekt Erda, de Moeder-Aardefiguur, wier dochters de Nornen de draad van het lot weven. Bij haar verwekte Wotan zijn negen Walküren, of in elk geval Brünnhilde. Erda zingt met een lage altstem, een stemsoort die men past bij iemand en wijsheid. Erda antwoordt in plechtige, lang uitgesponnen tonen op de dringende vragen van de Wanderer, altijd ondersteund door een beweeglijke, pulserende orkestpartij. De Wanderer zegt dat er niemand is die Erda’s grote kennis bezit. Erda klaagt dat haar kennis wordt verduisterd door ‘Männertaten’. Erda vraagt zich af waarom Wotan geen raad vraagt bij hun beider dochter Brünnhilde. De Wanderer biecht op dat hij haar heeft bestraft voor het uitvoeren van daden die hij zelf had willen verrichten maar, gebonden door een eed, niet heeft volbracht.
Erda is geschokt over hoezeer de wereld veranderd is. Ze stapelt verwijten aan het adres van de Wanderer op elkaar: heerst hij nu door meineed te plegen? Haar zang bereikt een hoogtepunt (een hoge a) en meteen vraagt ze om terugkeer naar haar status van slapende wijsheid. Nogmaals verwijt ze de Wanderer dat hij niet is voor wie hij zich uitgeeft. Zijn antwoord is dat ook haar alwetende status een einde zal hebben. Hij vreest niet langer het einde.
Terwijl er muziek vol positieve kracht weerklinkt – Wagners motief van werelderfgoed – vertelt de Wanderer dat hij zijn wereld nu doorgeven zal aan Siegfried en aan Brünnhilde, die de wijsheid van Erda over zal nemen en de wereld zal redden. Erda verdwijnt.
foto: Hein van Eekert
De confrontatie tussen opa en kleinkind: de Wanderer en Siegfried
Scène 2
Nauwelijks heeft de Wanderer zijn pleidooi voor de nieuwe generatie gehouden of we horen de muziek die we associëren met het woudvogeltje, dat Siegfried naar de rots van Brünnhilde leidt. Dan verdwijnt het plotseling.
De Wanderer ondervraagt Siegfried over waar hij heen gaat, hoe hij aan het zwaard komt en zo meer. Hij is blij en geamuseerd met de antwoorden, maar Siegfried vindt de oude man ergerlijk. Weer een oude man die hem in de weg staat. Siegfried is compleet respectloos richting de Wanderer, die in zijn muziek iets van zijn waardigheid probeert te herpakken, maar die waardigheid elke keer ziet verdwijnen als Siegfried reageert.
De Wanderer gaat Siegfried nu verbieden het pad naar Brünnhilde verder te volgen, maar dat heeft een reden: hij heeft ooit gezegd dat de enige die Brünnhilde hebben mag degene is die zijn speer niet vreest. Als de Wanderer verraadt dat het zwaard dat Siegfried met zich meedraagt, ooit door de speer die hij bij zich heeft, is verbrijzeld. Siegfried ziet in de Wanderer nu de vijand van zijn vader en met een zware slag van zijn zwaard breekt hij de speer van de Wanderer in twee stukken. Daarmee is de macht van de Wanderer/Wotan gebroken en heeft Siegfried het recht verworven om Brünnhilde te gaan bevrijden. De Wanderer trekt zich terug.
Siegfried begeeft zich in de vlammenzee, een muzikaal tussenspel vol vuurmotieven en aan Siegfried herinnerende melodieën.
foto: Hein van Eekert
Siegfried gaat voor de slapende Brünnhilde door het vuur
Scène 3
De wilde muziek komt tot rust als Siegfried het vuur doorkruist heeft. Hoge tonen in de violen geven aan dat we in het late zonlicht boven op de rots zijn waar Brünnhilde ligt te slapen. We horen liefdesmuziek.
Siegfried ziet eerst Grane, het eveneens slapende paard van Brünnhilde. Dan een figuur in wapenrusting, van wie hij meteen aanneemt dat het een man moet zijn. In de muziek horen we een referentie aan de Walküren.
Als hij de figuur de helm afneemt, is hij getroffen door de schoonheid van het wezen. Als hij het borstkuras open snijdt, ontdekt hij dat het niet om een man gaat.
Siegfried voelt plotseling hoe het vuur aan zijn hart knaagt en hoe hij langzaam duizelig wordt. In angst roept hij om zijn moeder. Maar hij overwint zijn gevoelens: om zijn angst te temperen probeert hij de vrouw eerst door geroep te wekken: vervolgens probeert hij het leven van haar lippen te zuigen.
Dat leidt tot muziek die langzaam steeds voller van klank wordt, totdat er een statig moment bereikt wordt: Brünnhilde ontwaakt. We horen haar groet aan de zon eerst zonder woorden en dan nog een keer, als ze hem ook daadwerkelijk zingt. Al die tijd blijft Siegfried stil. Pas als ze vraagt wie haar gewekt heeft, geeft Siegfried antwoord en zijn naam. Het tweetal prijst de moeder die Siegfried gebaard heeft. Brünnhilde begroet hem als een man die ze al kende nog voordat hij geboren was. Daardoor denkt Siegfried met zijn moeder van doen te hebben, maar die gedachte weerlegt Brünnhilde.
In de tekst en de muziek strijdende nu Siegfrieds groeiende liefdesgevoelens met Brünnhildes groeiende besef dat ze niet langer een godin is, maar een gewone vrouw in al haar kwetsbaarheid en hoe haar wapenrusting haar niet langer zal beschermen. Ze ziet hoe haar goddelijke paard, nu ook ontwaakt, graast op de berg.
Siegfried voelt het vuur dat hij doordrongen heeft in zijn hart brandt. De muziek wordt steeds robuuster als hij zingt over de vuurzee in zijn lichaam, die door Brünnhilde geblust moet worden. Als hij haar omarmt, stoot ze hem van zich af: niemand, zelfs geen van de goden, kwam ooit zo dichtbij haar. Nu pas beseft Brünnhilde ten volle dat ze geen eeuwige godin meer is.
Ze zingt een lange en gevoelige solo waarin ze Siegfried prijst maar hem vraagt respect te hebben voor haar kwetsbaarheid en haar niet meer aan te raken. Toch verklaart ze hem haar liefde, maar aanvankelijk wil ze die liefde puur houden. Siegfried vraagt om haar liefde en omarmt haar nogmaals. Brünnhilde vraagt zich af of haar passie hem niet te veel zal worden: is hij niet bang voor de wild woedende vrouw? Daarbij horen we nog eens een muzikale herinneringen aan haar dagen als door de lucht rijdende Walküre. Siegfried zegt dat hij in zijn domheid de vrees alweer vergeten is.
De overgang naar dat motief maakt de liefdesmuziek intenser. Brünnhilde neemt afscheid van het Walhalla. Ze roept de ondergang van de goden af. Ze heeft nu de liefde van Siegfried en vreest niet voor het sterfelijke leven. Brünnhilde en Siegfried bezingen hoe ze eeuwig voor elkaar bestemd zijn. Hun duet is niet langer beurtzang, maar een gelijktijdig zingen dat eindigt met het oproepen van de ‘lachende dood’ waaraan ze nu beiden onderworpen zijn.
Tijdens het muzikale naspel valt Brünnhilde in de armen van Siegfried.