De Ochtend
KRO-NCRV

Het kerstverhaal van Laura Broekhuysen

foto: ANP Remko de Waal
  1. Klassiekchevron right
  2. Het kerstverhaal van Laura Broekhuysen

Professioneel violist en schrijver Laura Broekhuysen schreef voor ons een kerstverhaal. Lees het verhaal hieronder

Afstand

Wanneer je in een IJslandse fjord woont, merk je er niets van als je met kerst in quarantaine moet. Bergrug, lucht en water laten zich aan maatregelen weinig gelegen liggen.

De zee is zo glad als het scherm van mijn telefoon – ik ben geneigd om dat ene bootje in mijn blikveld met mijn duim naar de horizon te vegen, de bocht om, uit beeld.

Net als andere jaren steken we ons in groen en rood en zetten we de radio aan voor de tien uitgezonden minuten stilte die kerstavond inluiden: van oudsher het meest beluisterde radiofragment van het jaar.

In de zevende minuut wordt er geklopt.

De kinderen, blij toe, springen in een boog van hun stoel naar de deur, ik gris een mondkapje van de klink.

Buiten is het donker – onze bezoeker schijnt jong noch oud, klein noch groot, bekend noch onbekend, hij zegt: `Ik ben de broer die je de ogen sloot, op wie je een deksel hebt gelegd, maar ik leef nog.´

Ik kijk over mijn schouder naar mijn man, hardnekkig gekluisterd aan zijn laatste minuten radiostilte.

De bezoeker fluistert: `Zie je die ruimte naast je? Daar pas ik in, ik ben ruimtevormig. Als een gekleide zal ik passen. Als een gefiguurzaagde, een gefingeerde, een uitgespaarde, zeg het maar, ik ben vloeibaar.´

Ik zeg: `Wij zijn in quarantaine.´

`Stel me voor als je broer. In niets zal ik je broer niet zijn. Ik zal longen hebben, ogen op schaal. Woorden zal ik hebben, taal, we zullen de mazelen hebben gehad, gegroeid zijn langs dezelfde deurpost, leren lezen van links naar rechts en van rechts naar links.´

Onze dochter vraagt: `Ben jij de kerstman?´

Ons zoontje vraagt: `Wil jij een mandarijntje voor me pellen?´

De bezoeker hurkt bij hem neer en begint te pellen, ik protesteer: `Misschien zijn we ziek.´

Hardop zegt onze dochter: `Zei je niet zelf dat kerstmannen welkom zijn, quarantaine of geen quarantaine?´

`Lieverdje, dit is geen kerstman.´

`Dit ís de kerstman, herken je hem niet?´

De bezoeker buigt zich naar me toe, ik hel achterover, hij zegt: `Ik ben de broer met wie je fluitjes sneed, met wie je pianospeelde, vierhandig, herken me, herken mijn handen.´

Ons zoontje vraagt: `Was die boot van jou? Ben jij gestrand?´

Wind steekt op. `Naar binnen jongens,´ zeg ik, `kom.´

De bezoeker pakt mijn elleboog. `Laat me stollen, naast je, als broer. Ik zal niet weg te scrollen zijn want ik grijp zwaarte aan en duur, met evenveel grip op de grond als jijzelf. Ik zal zijkanten hebben en rubbelig vel, geen wangen van indiumtinoxide, maar stoppels om knokkels aan open te halen; ik ben de broer die je de ogen sloot, op wie je een deksel hebt gelegd, maar ik leef nog –´

Ik probeer de deur dicht te doen maar hij heeft zijn voet ertussen gezet, hij staat nu zo dichtbij dat ik zijn fluisteren kan voelen. `Raad eens wat mijn halveringstijd is, ik zeg het je: zo lang als de jouwe, ik verga als jij vergaat, vervallen doen we unisono, in de maat, op rijm, op de tast.´

Ik hou mijn mondkapje vast zodat het niet wegwaait. Ik wijs naar het huis van onze enige buur, van wie wij al zeven jaar pakweg 300 meter afstand houden, ik zeg: `Probeer het daar.´

Hij lacht: `Probeer me weg te scrollen, probeer het maar.´

De kinderen proberen de bezoeker giechelend weg te scrollen, tot ze samen door de sneeuw rollen, mijn dochter roept: `Het is waar dat-ie zijkanten heeft!´ Mijn zoontje zegt: `En rubbelig vel.´

Ik prevel nog iets over afstand houden, ik zeg: `Lieverdjes, dit is geen kerstman, je ziet dat-ie niets te geven heeft.´

De kinderen jammeren: `Hoe kan iemand nou niks te geven hebben?´

Op de radio beginnen de klokken te luiden, mijn man komt achter me staan. `Gleðileg jól, een vrolijke kerst!´ Samen wijzen we naar de rondweg, zeggen we: `Daar is een bushalte. Brengen zal niet gaan, helaas, wij zijn in quarantaine.´

We zwaaien met z´n vieren uit. Al zwaaiend vraagt onze dochter of we iemand voor onze ogen zouden laten verdrinken omdat we nu eenmaal in quarantaine zitten; we stellen haar gerust: `Hier zwemt nooit iemand.´

We zien hoe onze bezoeker de heuvel beklimt, richting rondweg. We zien hem schimmig worden, kleiner, we zien hem verdwijnen, de bocht om, uit beeld.

Z´n stem blijf ik horen. Het is alsof hij zingt. We zijn hem uit het oog verloren maar hij loopt daar nog precies zoals hij net op onze drempel stond, met zijkanten en al, met stoppelig vel, met evenveel grip op de grond als ikzelf, volstrekt verstaanbaar: Zie je die ruimte naast je? Daar pas ik in.

Binnen ontsmetten we onze handen.

De kinderen kijken in hun schoen in de hoop dat de bezoeker toch iets heeft achtergelaten.

Ster advertentie
Ster advertentie